Na enkele mededelingen gaan we van start met ons onderwerp van vanavond:

FLITSEN

Wanneer flits je? Als je onvoldoende licht hebt om een foto te kunnen maken. Nu hebben de meeste camera's een automatische flits, dus dat is geen probleem. Wat wel een probleem is, is dat de meeste camera's een volledige lichtmeting verrichten en vervolgens het kleinst mogelijke diafragma kiezen. Dan kun je mooi je foto maken ...... en zie je dat ie geflitst is. En dat is vaak niet zo mooi.

Een stukje techniek...

Om te zorgen dat er licht op je negatief valt, wat je nodig hebt om een foto te kunnen maken, gaat je sluiter open en dicht. Is de sluiter open dan valt er licht op je foto. Is de sluiter dicht, dan niet. Nou, eenvoudiger kan het niet. Zou je denken. Maar ..... er zijn twee soorten sluiters:

  • een spleet-sluiter en
  • een centraal-sluiter

De eerste doet 'hup, hup, hup' en de tweede 'klik, klak'. Ja, ja ... dit verdient enige toelichting.

Als je afdrukt 'met' een spleet-sluiter gaat de (rechthoekige) opening in 3 stappen open en weer dicht.

  1. Het eerste gordijn gaat omlaag (van boven naar beneden). De sluiter is nu open.
  2. Zodra het eerste gordijn beneden is, valt er een tweede gordijn naar beneden. Zodra het tweede gordijn beneden is, is de sluiter weer dicht.
  3. Het eerste en het tweede gordijn gaan tegelijkertijd weer naar boven. De sluiter blijft gesloten.

Als je een toestel hebt met een centraal-sluiter, dan gaat je (ronde) sluiter in 1 keer open en in 1 keer dicht. Voordeel van een centraal-sluiter is dat je altijd kunt flitsen, ook met een snelle sluitertijd.

Het nadeel van camera's met een spleet-sluiter is dat 1/125 je hoogst haalbare sluitertijd is (al zijn er uitzonderingen), omdat als je voor een nog snellere sluitertijd kiest, het tweede gordijn al valt, als het eerste gordijn nog niet helemaal beneden is, waardoor dus maar de helft van je negatief belicht wordt. Doordat het tweede gordijn al op weg is, terwijl de eerste daar nog niet is, heb je geen volledige opening van de sluiter.

Nadeel voor ons is dat al onze reflexcamera's zijn uitgerust met een spleet-sluiter, dus voor ons geldt:

Boven de 1/125 heeft flitsen geen zin meer.

Flitslicht is erg gericht licht, het komt vanaf 1 punt. Dit in tegenstelling tot omgevingslicht, dat van alle kanten kan komen.

Rekenen

Een 'eenvoudige' rekensom leert ons het volgende:
Stel je fotografeert van dichtbij, met flits, een vierkant vlak van 1 meter bij 1 meter. Zie tekening 1. Het onderwerp krijgt nu de maximaal mogelijke hoeveelheid flitslicht.

Tekening 1: Tekening1

Maar, als je nu iets achteruit gaat en de afstand van je camera tot je onderwerp verdubbelt, dan krijgt je onderwerp nog maar een kwart van het (flits-)licht dat het eerst kreeg. De intensiteit van het licht loopt terug met factor 4 op het moment dat de je afstand verdubbelt. Zie tekening 2.

Tekening 2: Tekening2

Als je de sluitertijd of het diafragma nu niet verandert, wordt het onderwerp 2 stops onderbelicht. Kleine veranderingen in afstand, zijn dus van grote invloed op de lichtsterkte als je werkt met flitslicht.

Even terug naar het begin. Wanneer flits je?

  • Als je onvoldoende licht hebt om een foto te kunnen maken.
  • Op het moment dat je sluitertijd zo lang wordt dat je niet meer uit de hand kunt fotograferen (en een statief zou moeten gebruiken om nog voldoende licht te krijgen om je foto te kunnen maken).

Je kunt in deze situaties gebruiken maken van het (weinige) omgevingslicht en van een flits.

Je belichting wordt bepaald door:

- de sluitertijd
- het diafragma

In je camera zit een ingebouwde belichtingsmeter. Op het moment dat je de camera op 'automatisch' zet en op een onderwerp richt, dan verricht de camera een volledige lichtmeting en bepaalt de sluitertijd en het diafragma waarbij het mogelijk is om de foto te kunnen maken. Maar deze meting wordt beïnvloed door het wel of niet aanwezig zijn c.q. gebruik maken van een flits.
De flitser en de camera communiceren met elkaar. De flitser meet de hoeveelheid licht die terugkomt en geeft aan de camera door hoeveel licht hij af kan geven en welke sluitertijd en diafragma de camera moet instellen om de foto, met flits, te kunnen maken.

Bijvoorbeeld:

Eerste meting, zonder flits, op het onderwerp geeft aan dat je de foto kunt maken bij een sluitertijd van 1/30 en een diafragma 4.
Een tweede meting, met flits, geeft aan dat je het onderwerp kunt fotograferen met een sluitertijd van 1/60 en een diafragma 16.

Gebruik maken van een flits is dus van invloed op je sluitertijd en het diafragma. Hoe groter je diafragma en hoe langer je sluitertijd, hoe meer achtergrond je op je foto krijgt als je flitst. Want, hoe meer licht, hoe meer kleurverzadiging. Hoe meer kleurverzadiging, hoe meer 'invulling' je foto krijgt.

Nou, voor vanavond stoppen we er (gelukkig) mee. Mijn hoofd duizelt van al die getallen. Maar we zijn nog lang niet klaar, dus: wordt vervolgd.

Volgende keer als Erwin ons laat kiezen tussen de lange en de korte versie ... kies ik voor de korte. Want die is vast ook een stuk eenvoudiger.