Verslag van de bijeenkomst van 17 november 2005.

Vandaag zal Erwin een en ander vertellen over de techniek van lichtmeting. Op voorhand deelt hij al mee, dat degene die het verslag gaat schrijven, het moeilijk zal krijgen. Hij had gelijk!

Erwin vertelde dat de belichting een moeilijk deel is van de fotografie. Bij navraag binnen de groep, gebruikt het grootste deel de automatische belichtingsfaciliteit van de camera.

De belichtingsmeting kan in 3 manieren verdeeld worden:
1. automatische meting (de camera regelt de hele belichting: diafragma en sluitertijd)
2. halfautomatische meting (de diafragma of sluitertijd wordt handmatig ingesteld en de camera kiest de bijbehorende tijd/diafragma bij)
3. handmatige meting ( met een losse belichtingsmeter wordt het licht gemeten en deze waarden worden op de camera ingesteld.

Lichtmeting kan op 2 manieren uitgevoerd worden:
1. opvallend licht (dit gebeurt met een losse belichtingsmeter die je bij het onderwerp houdt)
2. gereflecteerd licht. (Deze lichtmeting gebeurt bij alle camera’s met automatische belichtingsmeting)

Opvallend lichtmeting geeft het beste resultaat, maar gereflecteerd lichtmeting is het meest praktische. Alle belichtingsmeters gebruiken middelgrijs als referentiebelichting. Middelgrijs is het gemiddelde van alle kleuren en helderheden bij elkaar opgeteld. Voorbeeld van middelgrijs is bv. een grijze betonnen stoeptegel.
Een voorbeeld van het verschil in lichtmeting te tonen is een witte hond in de sneeuw
Met meten van het gereflecteerde licht zal alles grijs worden weergegeven.
Met het meten van het opvallende licht zal alles wit worden weergegeven.

Erwin vertelde een stuk historie van de lichtmeting en heeft ter toelichting onderstaande tekeningen getoond:
• Men begon met integraalmeting. Deze meting gaf voor 80% goede resultaten.
• Integraalmeting met nadruk op het midden. De goede resultaten waren al 90%.
• Met de huidige segmentmeting wordt het resultaat voor 96% goed. Deze manier van lichtmeting kwam pas goed tot zijn recht, toen de camera’s met een krachtige rekeneenheid (computer) werden uitgerust.

 

lichtmeting1
lichtmeting2
lichtmeting3
Integrale lichtmeting Integrale lichtmeting met nadruk op het midden Spot lichtmeting

Bij de huidige camera’s met segmentmeting kan ook spotmeting ingesteld worden.

Opmerking: bij negatieffilm moet je op de donkere partijen richten voor een goede belichting en bij digitaal moet je op de lichte partijen richten.

Erwin gaf ook advies en toelichting op het gebruik van de camera’s.

Op de meeste camera’s vind je diverse instellingen:
• De ‘groene’ stand op A van automatisch. De camera kiest zelf de sluitertijd en diafragma voor de betreffende foto. Zelfs de ISO waarde en witbalans. Je kunt niet van buiten ingrijpen.
• De P-stand. De camera kiest net als in de A-stand zelf de sluitertijd en diafragma. Maar nu kun je wel ingrijpen in bv. de combinatie sluitertijd en diafragma dmv. Het ‘shift’-knopje. Ook de ISO-waarde en witbalans, etc. kun je met de hand aanpassen.
• AV-stand. Hierbij stel je handmatig het diafragma in en de automaat zoekt de bijbehorende sluitertijd bij.
• TV-stand. Hierbij wordt de sluitertijd ingesteld en zoekt de automaat het bijbehorende diafragma bij.

Op sommige camera’s kun je kiezen voor ‘bracketing’ dit wil zeggen dat de camera 3 opnamen maakt. Eén met de gemeten waarde, één met een langere sluitertijd en één met een kortere tijd dan de gemeten waarde. Je kunt dan de beste foto selecteren.

Opmerking
Als het contrast binnen een foto te groot is (een verschil van ca. 8 stops tussen de lichtste – en donkerste partij) dan gaat het fout met de belichting. Hoe erg fout is afhankelijk van de gebruikte chip in de camera.

Dit was een zeer leerzame avond. En om je een beter gevoel over belichtingsmeting te geven volgt hieronder een opdracht. Succes met de uitvoering ervan.

Erwin bedankt voor de uitleg!

Opdracht

Het doel van de opdracht is: je bewust te laten worden van de diverse belichtingen onder invloed van diafragma en sluitertijd.

Omstandigheden:
• Geen flits gebruiken. Dus buiten opnamen maken.
• Constant licht. Dus bv. niet uitvoeren met een wisselende bewolking met wind.
• Camera op statief in de stand ‘P’.

Situatie:
1. Onderwerpen met een hoog contrast.(belichting met felle zon)
2. Onderwerpen met een laag contrast. (belichting met egale lucht zonder zon)

Je gaat als volgt te werk in beide situaties:
1. Je drukt de ontspan knop half in.
2. Je noteert de waarden voor sluitertijd en diafragma.
3. Je zet de camera in stand ‘M’.
4. Je stelt de camera in op de genoteerde waarden en maakt een foto.
5. Je maakt nog drie opnamen met elke keer een stop minder dan de genoteerde waarde
6. En je maakt nog drie opnamen met elke keer een stop meer dan de genoteerde waarde.
7. Totaal heb je per situatie dus 7 opnamen gemaakt.

Vervolgens druk je de foto’s van beide situaties af op een A 4. Dus één A4 per situatie.